Het begon voor mij allemaal in de zomer van 1988. Ik was achttien jaar, woonde op kamers in Amersfoort en had mijn propaedeuse al op zak. Het voelde zo vrij, ik kon doen wat ik wilde en reizen waar ik heen wilde. Natuurlijk had ik geen ruim budget, maar als er geen geld was voor een treinkaartje, dan ging ik wel liften. Niets hield mij tegen. Die zomer had Nederland ook nog eens het EK gewonnen, met 2-1 tegen Duitsland in de halve finale. Ik had een groepsreis voor jongeren geboekt naar een camping in Boedapest. Het was daar erg gezellig en er was genoeg te doen. Ook was het er goedkoop en er hing nog een beetje een spannend oostblok-sfeertje. Zo was er daar toen slechts één McDonald’s en één Adidas-winkel, waar lange rijen mensen voor stonden te wachten om iets ‘westers’ te kunnen bemachtigen. In de andere oostblok-landen waren ze nog niet zover. Er waren ook disco’s met lasershows, echt modern voor die tijd. Op een avond zaten we als Nederlanders bij elkaar op ons veld op de camping, toen er Duitsers voorbij liepen en ons vroegen: “Wo ist das Fest?”. Wij natuurlijk lachen, ha die Duitsers kunnen niet zelf een feestje organiseren. Nog grappiger werd het, toen er een Duitser aan kwam lopen in een korte broek met de kleuren van de Duitse vlag. “Guck mal, eine zwei-zu-eins Hose!”. Hij stelde zich voor en zei dat hij Adrian heette en uit Berlijn kwam. Wij: “Ost oder West?”. Hij kwam uit Oost-Berlijn.
Toen werd het interessant. Ik had nog nooit een Oostduitser gezien. Je wist natuurlijk van de oorlog en van het ijzeren gordijn en de muur, maar iemand van áchter de muur, dat was een rariteit. We zijn nog samen naar het Balaton-meer geweest en hebben een paar leuke dingen gedaan de resterende week, en ik was van harte uitgenodigd om in de herfstvakantie op bezoek te komen in Oost-Berlijn, Marzahn om precies te zijn. We schreven elkaar brieven via express-post en we belden elkaar. Ik moest na thuiskomst natuurlijk meteen aan de slag om een visum aan te vragen bij de ambassade van de DDR in Den Haag. Je kreeg dan een heel plakkaat in je paspoort geplakt, je had deze ook voor Hongarije en Tsjechoslowakije. Ik kocht een treinkaartje van Amersfoort naar Berlijn, station Friedrichstraße. Dat was toen nog een reis van een uur of tien, in een oude trein met donkergroene wagons met alleen maar van die coupés. De trein reed van Hoek van Holland naar Warschau. Je zag ook weleens wagons uit Moskau. In de trein kwam naast de conducteur ook een paspoortcontrole van het soort dat je deed huiveren. Bij Helmstedt reed de trein de DDR binnen, bij Wannsee West-Berlijn in en bij Friedrichstraße Oost-Berlijn in. Groot was mijn teleurstelling, dat niemand mij op het perron stond op te wachten. Station Friedrichstraße was toen hermetisch in tweeën gedeeld, en ik kwam natuurlijk aan op een perron waar de gewone Oostduitser niet kon komen.
Ik liep nietsvermoedend naar de uitgang en kwam bij een rij grenshokjes aan, in het stationsgebouw (vertrekken ging via de naastgelegen ‘Tränenhalle’). Bruine deurtjes, die de voorste in de rij binnenlieten wanneer er een zoemer klonk (zoals bij een intercom in een flat). Boven de verschillende deurtjes stond: DDR, BRD en ‘overig buitenland’. Ik dacht ‘ik moet naar de DDR, dus ik ga in die rij staan’. Toen ik aan de beurt was, bleek dat je paspoort bepaalt welke rij je moet nemen, en kon ik achter aansluiten bij ‘overig buitenland’. Toen ik eindelijk door de controle heen was, zag ik Adrians moeder bij de uitgang van het station bij de Friedrichstraße staan. Volgens mij was dat waar nu een kleine McDonald’s zit. Zij stond mij op te wachten terwijl haar vriend Peter rondjes reed in zijn lichtgrijze Wartburg, omdat je daar nergens kon parkeren. Adrian had nog geen rijbewijs en al zeker geen auto, daarvoor waren lange wachttijden.
Ik werd hartelijk ontvangen op de negende verdieping in Marzahn en Adrian had vrij genomen van zijn werk om mij heel Oost-Berlijn te laten zien. Het Palast der Republik, Französischer Dom, de Fernsehturm (we zijn naar boven geweest voor 1,50 Mark), het Naturkunde Museum, de Brandenburger Tor in de verte met hekken eromheen, we hebben een curryworst gegeten bij Konnopke en we gingen naar de voorstelling ‘Traumvisionen’ bij het Friedrichstadtpalast. We zijn zelfs een dag met de trein naar Dresden geweest, waar ik een bezienswaardigheid was met mijn walkman met koptelefoon. Na een paar dagen kwamen we erachter dat Adrian als gastheer mijn bezoek binnen 24 uur bij de politie had moeten melden. We gingen dit alsnog maar doen en hij kreeg wel een waarschuwing dat hij dit echt eerder had moeten doen. Ik had naar West-Berlijn gekund, maar ik wilde alleen dat deel van Berlijn zien waar Adrian mocht komen.
Uiteindelijk ging ik in Nederland wisselen van studie en had ik hierdoor een half jaar vrij. Op 1 februari 1989 ging ik als au pair aan de slag bij een Joodse familie in West-Berlijn, vlakbij Adenauerplatz. Ik werd bij het station Zoologischer Garten opgehaald door de vader des huizes. Ik kreeg een bvg abonnement en als ik vrij had, nam ik regelmatig één van de bussen die over de Kurfürstendamm reden, de 9, 19, 29 en 69. Bus 69 reed de route die nu bus 100 rijdt, tot aan de Reichstag, en keerde daar om.
In de weekenden had ik één dag vrij en dan ging ik om twaalf uur ’s nachts naar Checkpoint Charlie om 24 uur bij Adrian te zijn. Soms duurden de controles erg lang. Behalve allerlei vragen en stempels had je ook een Mindestumtausch, je was verplicht 25 Mark per dag om te wisselen, in de koers 1:1. Zoveel viel er niet te shoppen in Oost-Berlijn, en als je bedenkt dat een tramkaartje daar 20 Pfennig kostte, kun je je voorstellen hoe lastig het was om dit geld uit te geven. En hoe jammer het was als je bedenkt dat de koers bij de wisselkantoren achter de Gedächtniskirche 1:10 was. Ik bracht alles mee waar Adrian nieuwsgierig naar was. De ene keer een big mac, de andere keer een döner kebab, dan weer een paar blikjes ananas. Die dingen gingen allemaal door de röntgen, en ik moest natuurlijk zeggen dat ik gewoon voor mijzelf iets te eten mee had genomen. Eenmaal aangekomen bij de uitgang, op het hoekje bij de Intershop, waren die broodjes natuurlijk al lang koud, maar Adrian vond het geweldig.
In juli moest ik terug naar Nederland om een kamer te zoeken in Rotterdam, maar in augustus zouden wij elkaar weer zien in Boedapest, waar ik met vier vriendinnen en eigen tentjes naartoe kwam. We hebben hem daar nooit aangetroffen, want het bleek dat hij op de vlucht was bij de grens naar Oostenrijk. Uiteraard was dit allemaal geheim want ‘Republikflucht’ was een ernstige misdaad, en als het hem niet zou lukken was het beter dat niemand er vanaf zou weten. Via andere Nederlanders die op de camping stonden, had hij de boodschap aan mij overgebracht. Ze waren hem later bij het metrostation Deák Ferenc Tér nog een keer tegengekomen, zijn eerste vluchtpoging was mislukt. Zijn moeder in Marzahn kon ik ook niet bellen, want die zou zich ontzettend ongerust maken. Na een week durfde ik haar te bellen en kreeg ik inderdaad een huilende moeder aan de lijn. Ik: “Maar hij leeft toch nog wel?” Zij: “Ja, maar hij komt niet meer thuis…” Het lukte mij om het adres van zijn oudtante in München te krijgen en ik regelde een lift met vier Westduitse jongens die via München terug naar huis zouden rijden. Ik mocht op de achterbank in het midden zitten, en die jongens stapten na iedere stop uit om te duwen, omdat de startmotor van de Volkswagen Golf kapot was.
Uiteindelijk zou op 9 november 1989 de Berlijnse muur open gaan, slechts drie maanden later, maar dat wisten we toen nog niet. Adrian en zijn moeder waren ontroostbaar en de liefdesrelatie tussen ons was wat hem betreft over.
Ik heb daarna nog twee keer een paar jaar in Berlijn gewoond en bezocht ook tussendoor regelmatig de stad. Ik voel mij er nog steeds thuis en ben blij dat die enge grensposten weg zijn. Mijn hart maakt nog steeds een sprongetje als ik tussen Kreuzberg en Ostbahnhof op een limebike rijd, over de rij kinderkopjes, die aangeven waar de muur stond.
Suzan Breedveld