Von der Wiege bis zur Bahre – Formulare, Formulare
English
Berlin, april 2013
Werken bij een uitzendbureau in Berlijn, dat lijkt een eenvoudige manier om als nieuwe bewoner in de Duitse hoofdstad je brood te verdienen. Dat is het ook, alleen moet je er wel op bedacht zijn dat een uitzendbureau in Berlijn in de verste verte niet te vergelijken is met een uitzendbureau in Amsterdam, Utrecht of een andere Nederlandse stad.
In Nederland stap je een uitzendbureau binnen, je voert een soort intake gesprek, vult allerlei formulieren in en als je geluk hebt, dan kun je al vrij snel aan de slag. Wie alles aanpakken wil en niet terugdeinst voor ongeschoold, zwaar werk, vindt meestal wel iets. In Amsterdam werkte ik ooit een paar maanden als postsorteerder bij een bedrijf in Zuidoost. Dat was een leuke job. Je moest ervoor zorgen dat je werkbriefje werd afgetekend én dat het uitzendbureau de werkbriefjes op tijd binnenkreeg. Je werkte min of meer van week tot week en ontving ook wekelijks je loon.
In Berlijn, en ook in de meeste andere Duitse steden, stap je een ‘Zeitarbeitsfirma’ binnen. Dat deed ik twee jaar geleden ook en wel bij Zeitarbeitsfirma Widmann in stadsdeel Neukölnn. Het bedrijf biedt op internet veel jobs aan en dat was voor mij een reden om me hier eens voor te stellen. Ook bij dit uitzendbureau hier heb je, net als in Nederland , eerst een intake-gesprek. Gezellig, met een kop koffie of thee naar wens erbij. Ik vertelde de jonge consultant het één en ander over mijn werkervaring. Hij glunderde, want ik bleek op diverse plekken inzetbaar. Uit ijdelheid vertelde ik hem ook dat ik ooit een eigen krant had uitgegeven. Hij keek mij aan en ik wist dat hij dit met een korreltje zout nam. Dat wist ik, omdat ik me ooit in een soortgelijke positie bevond.
Dat was begin jaren negentig. Ik was een 24-jarige chef-spoelkeuken in een beroemd Amsterdams hotel, pal tegenover het paleis op de Dam. Hier voerde ik in een klein kantoortje in de kelder ook gesprekken met potentiële uitzend- en oproepkrachten. Als supervisor droeg ik net als de jongen van het uitzendbureau hier in Berlijn een gestreept ‘Jan Lenferink- overhemd’ en een donkerblauwe das. Mijn mouwen had ik altijd opgestroopt, want zo nu en dan stond ik ook zelf in de dampende spoelkeuken de vaat van een groot feest er door heen te jagen. Ik ontmoette in die tijd de Engelse uitzendkracht Colin, een in mijn ogen destijds oudere man, waarschijnlijk midden veertig, zoals ik nu. Hij vertelde me over zijn carrière in Engeland, dat hij gestudeerd had en met succes een eigen bedrijf leidde. Hij praatte honderduit, over dat hij ingenieur was en nog veel meer. Ik herinner me ook nog dat ik er geen woord van geloofde. Als hij zo goed was, waarom zat hij dan hier in het hotel en solliciteerde naar een betrekking als afwasser? Nee, daar klopte iets niet.
Colin was in mijn ogen een arme sloeber, die hondstrouw uit zijn ogen keek en snel geld nodig had. Hij stotterde een beetje en vertoonde ook een lichte tic als hij praatte. Colin bleek aanvankelijk een hele goede kracht in de spoelkeuken. Hij kwam altijd opdraven als je hem belde en zette zich meer dan 100% in. Dat gaf wel eens problemen, want niet iedereen was zo fanatiek als Colin. Hij racete met het karretje vuile vaat door de gangen. Ik moest hem vaak afremmen en zeggen dat het ook wel wat beheerster mocht. Dan begon hij in het Engels te vloeken en te stampvoeten. Hij verdroeg geen kritiek want hij werkte zich helemaal het apelazarus en oh wee iemand zei er iets van. Het niet incasseren van kritiek bleek de zwakke plek van Colin. Al zijn frustraties en opgekropte woede gooide hij in zijn werk, met als gevolg vaak explosieve situaties. Zo explosief, dat Colin minder vaak op kwam dagen, naar alcohol stonk als hij kwam opdagen en uiteindelijk nooit meer kwam opdagen.
Terug naar het kantoor in Berlijn. De consultant vertelde me dat het uitzendbureau goede contacten onderhoudt met de BSR. Ik wist meteen waar hij het over had, omdat je die afkorting op alle vuilniswagens in de stad tegenkomt. Vuilnisman in plaats van afwasser, weer eens wat anders, dacht ik.
“Dat betekent dat u als bijrijder in de vuilniswagen zit”, verduidelijkte de jongen de werkzaamheden bij de BSR.
“En het mooie is, u krijgt daarvoor een euro extra toeslag. Dat geldt ook voor het werken als bijrijder op de brouwerijwagen. U helpt dan mee met het sjouwen van fusten en kratten drank.”
Ik knikte en zei “nou, een euro is toch mooi meegenomen.”
Hij keek mij tevreden aan en dacht waarschijnlijk “die hebben we gestrikt”.
“Dan ga ik u nu de veiligheidsinstructies voorlezen, die in acht te nemen zijn als u voor ons in de spoelkeuken aan het werk bent. Vervolgens bespreek ik met u alle aandachtspunten die van toepassing zijn op het werken in een fabriekshal, op de vuilnis- of brouwerijwagen of op de bouwplaats.”
Ik knikte. Dit was typisch Duits. Regels en formulieren. Een man in een café vertelde me eens een spreuk die vrijwel iedere Duitser kent; Deutschland, von der Wiege bis zur Bahre – Formulare, Formulare (van de wieg tot het graf – formulieren, formulieren)
Nadat ik deze wijsheid had uitgesproken zag ik weinig bewondering op het gezicht van de consultant. Een flauw lachje en daarna ging hij verder met het voorlezen van de instructies. Hij vertelde iets over werkschoenen, handen wassen en een veiligheidshelm. Ik was in gedachten al op de brouwerijwagen, die je hier dagelijks in het verkeer tegenkomt. Ik zag er nog eentje op de weg naar het uitzendbureau. Het was een grote vrachtwagen. Op de laadklep stond een nogal dunne jongeman met een baseballpetje op. Hij rookte een sigaret, terwijl de laadklep met een pallet bierfusten en een palletwagen automatisch omhoog bewoog. In het voorbijgaan zag ik dat de wagen was volgeladen met fusten en kratten.
“Bitte unterschreiben, ” vroeg de jongen en haalde mij terug in de realiteit.
Ik tekende een formulier, daarna nog een formulier, nog één en nog één. Allemaal formulieren waarin stond dat ik kennis had genomen van de veiligheidsinstructies, dat ik niet discrimineer, dat ik me aan de regels houd, etc., etc. Na deze handtekeningenactie vroeg de jongen welke maat kleding ik had. Ik haalde mijn schouders op. Hij lachte, vraag me niet waarom. Ik zat nog steeds achter mijn kop thee en liet alles op me af komen. De jonge consultant stond op, trok een archiefkast open en haalde er een blauwe overall uit. In de kast hing ook de oranje kleding van de vuilnismannen. Een oranje dat me sterk aan het Nederlands voetbalelftal deed denken. De kast was voor de rest gevuld met werkhandschoenen , petjes en werkschoenen. Routineus greep de jongen alles bij elkaar en stopte de overall, mijn werkschoenen en werkhandschoenen in een tasje met de tekst “Arbeiten bei Widmann macht spaß (werken bij Widmann is leuk)” .
Ik wilde opstaan maar opeens schoot me te binnen dat ik niet eens wist hoeveel ik verdiende. Hij had er wel over gesproken maar het was me totaal ontgaan. Ik vroeg hem nog een keer wat mijn uurloon precies was. Hij keek plotseling bedenkelijk, alsof ik opeens toch zou besluiten om niet voor de firma Widmann te werken.
“Dat is € 6,89 als “tarifliche Grundvergütung (TV-Lohn), daar komt dan nog de “übertarifliche Zulage (ÜTL) van € 0,11 bovenop en dan komen we uit op € 7,00 bruto per uur.”
“Maar dan komt ook nog de toeslag van de BSR bovenop en van de brouwerijwagen, de verzekering zit erin, vakantiegeld, alles wordt door de firma Widmann betaald.”
Ik knikte.
“En wanneer krijg ik dan mijn geld, elke week?,” vroeg ik nog, want ook dat stukje uitleg was mij niet helemaal duidelijk.
“Altijd de 20e van de maand,” zei hij.
“Gegarandeerd,” voegde hij er nog aan toe.
Het was die dag de vijfde van de maand. Alles was ik die maand zou verdienen, zou ik pas een maand later uitbetaald krijgen. Dat ging er door mijn hoofd. Ik vroeg het voor de zekerheid nog even na. Ja, zo was het. Dat je in Nederland wekelijks je geld kreeg, dat interesseerde hem niet echt.
“We zijn hier in Duitsland,” lachte hij.
Ik lachte niet mee. Ik zat in de stress en was volop aan het rekenen geslagen. Dit was een onverwachte tegenvaller. Ik had een halfjaarcontract getekend. Gedurende dat half jaar mag het uitzendbureau met mij doen wat het wil en je krijgt één keer per maand je loon. Overuren worden in principe niet uitbetaald. Die worden “verrekend” voor de dagen dat er onverhoopt geen werk voor je is. Je krijgt een basisloon van 20 uur per week (dit kan ook 32 uur per week zijn) en je bent verplicht om al het werk aan te nemen wat het uitzendbureau je aanbiedt. Aan dit halfjaarcontract zat een proeftijd van 6 maanden vast. Vreemd maar waar. Eenmaal thuis las ik het contract nog eens rustig door. Gedurende de eerste vier weken geldt een opzegtermijn van 2 werkdagen, vanaf de vijfde week tot twee maanden bedroeg de opzegtermijn vijf werkdagen en vanaf de derde tot de zesde maand was een opzegtermijn van twee weken van kracht. Ik wist toen nog niet dat ik daar later ook gebruik van zou maken.
Een dag later belde de jonge consultant al op. Hij klonk enthousiast en gaf me te verstaan dat ik morgen al aan de bak mocht. Om 05:30 uur bij een grote bierbrouwerij in het oosten van de stad. Ik moest me melden bij de poort.
“Vergeet u uw Blaumann , werkschoenen en handschoenen niet,” drukte de jongen mij nog op het hart.
“Alles klar,” antwoordde ik en liep naar het keukentje om een kop koffie te zetten. Mijn medebewoner Klaus, ik woonde destijds in een WG (woongroep) van twee personen, legde ik uit dat ik de volgende dag aan de slag moest en ik vroeg of hij wist wie Blaumann was.
“Een Blaumann trek je aan,” vertelde hij me. Nu schoot het me weer te binnen. Die blauwe overalls worden in Duitsland vaak ‘Blaumann’ genoemd. Ik haalde mijn werkkleding uit de tas. Ik had nog nooit een overall gedragen en zeker geen Blaumann. Houd je je kleren daaronder aan of alleen je onderbroek? Ik paste het kledingstuk met de vele zakken en de bretels eerst met alleen een onderbroek eronder aan. Het viel me op dat er geen gulp in zat. Daarna wisselde ik mijn instappers voor de zware werkschoenen. Ik besloot toch om het met een spijkerboek aan te proberen, want alleen met onderbroek voelde het wel erg naakt aan. In de spiegel van de kledingkast zag ik mezelf staan en schrok. Ik herkende mezelf amper. Die blauwe overall had ik, net als die brouwerijwagens, wel vaker in het stadsbeeld gezien. Groepjes mannen in blauwe overalls met een fles bier in de hand, een eenzame blauwe overall ’s ochtends eenzaam bij een bushalte of een groepje blauwe overalls, al rokend voor het station van de S-Bahn.
De volgende ochtend reed ik op Klaus’ fiets richting de bierbrouwerij. Het was donker, koud en mistig. Ik moest zeer goed oppassen om niet omver gereden te worden door de racende auto’s op deze weg zonder fietspad. In het midden van de weg lag de tramrails, iets wat me herinnerde aan Amsterdam.
In het trammetje dat langsreed zag ik twee mannen in een blauwe overall zitten. Ik voelde me deze ochtend verwant met de Berlijnse arbeider in zijn blauwe overall. De blauwe overall stond voor noeste, zware arbeid. Hand in hand, kameraden, dat gevoel.
Ik parkeerde mijn fiets op de stoep voor de brouwerij en meldde me zoals telefonisch was afgesproken bij de receptie. Natuurlijk moest ik ook hier weer formulieren onderschrijven, dat was ik zo langzamerhand wel gewend. Rechtdoor en dan in het kantoortje links melden, zei de man van de beveiligingsdienst. Hij wees in de richting van het terrein dat vol stond met grote vrachtwagens vol drank. Met zware stappen liep ik naar het kantoortje, dat een omgebouwde bouwkeet bleek te zijn. Ik was voorbereid op mijn rol als arbeider voor noest werk. Op mijn “ Morgen” groet reageerden twee van de zes chauffeurs. Het was nu nog niet duidelijk dat ik een buitenlander was. Ik besloot maar meteen open kaart te spelen en te vertellen wie ik ben.
“Ik kom uit Nederland en spreek nog niet zo goed Duits,” zei ik in mijn beste Duits. Zo, het ijs was gebroken. Er werden handen geschud en de chauffeur met wie ik op pad moest, bood mij zelfs een bakje automatenkoffie aan. Ik voelde me nu al thuis in de wereld der Blaumannen.
De brouwerijwagen beschikte over een comfortabele vrachtwagencabine, van waaruit ik zag hoe de stad langzaam ontwaakte. De chauffeur had zijn thermoskan met koffie bij zich en schonk zichzelf tijdens het rijden een bakkie in. Ik moest iets zeggen, want we zouden de hele dag samen op pad zijn. Hoe langer je niets zegt, des moeilijker het wordt om nog iets te vertellen.
“Dit is de eerste keer dat ik dit werk doe,” vertelde ik. Het klopte en ik had me hiermee tevens ingedekt tegen mogelijke blunders. Hij reageerde niet echt enthousiast. Dat komt wel goed, zoiets zei hij. Of de vaste bijrijder ziek is, wilde ik weten. Ja, de man was ziek. Aan de toon van het antwoord merkte ik op dat zijn vaste bijrijder wel vaker ziek was. Goede vrienden leken hij en zijn vaste bijrijder in ieder geval niet te zijn. Opnieuw stelde ik een vraag, omdat zijn antwoorden nogal kort waren. De man was duidelijk geen grote prater.
“Hoeveel supermarkten bezoeken we vandaag?” vroeg ik.
“Vandaag zijn het hoofdzakelijk cafés en restaurants in Tegel,” zei hij en nam een slok uit zijn koffiemok met daarop een strippende vrouw. Cafés en restaurants, zijn die om dit tijdstip dan al open, vroeg ik niet. Niet teveel vragen direct achter elkaar stellen, dat lijkt eerder op een interview of zelfs een verhoor. Misschien had de man wel slechte ervaringen met verhoren, we waren immers in Berlijn.
De chauffeur telefoneerde. Ik begreep uit zijn gesprek dat er iemand een hek moest openen, zodat wij ons werk konden doen. We stopten langs de kant van de weg. Ik zag nergens een café of restaurant in de buurt. De motor sloeg af en mijn chauffeur stapte uit. Daar verderop is het, zei hij en wees in de richting van een slagboom. Eenmaal buiten liet hij me zien hoe je de laadklep naar beneden doet. Ik knikte en onthield welke knoppen ik bij de volgende klant moest indrukken om die klep te laten zakken. Met een lange papieren lijst in zijn hand zette hij een tiental kratten frisdrank en vier fusten bier op een pallet, nam de elektrische palletwagen en trok het geheel op de laadklep. Hij drukte met zijn voet twee keer op een knop, waardoor de laadklep naar beneden zakte. Ik voelde me nogal overbodig.
Gezamenlijk liepen we naar de slagboom, de palletwagen kon er net onderdoor, wij ook. Links en rechts van het geasfalteerde paadje stonden kleine huisjes met een tuintje. Het was een complex met volkstuintjes, die je meestal in de buurt van het treinspoor ziet. In één van de tuinen wapperde zelfs een Nederlandse vlag. Dat verschafte mij aanleiding weer eens iets te zeggen.
“Holländische Flagge”, zei ik en wees.
De man zei niks.
“Morgen!!”
Dat was de vrouw van de telefoon. Ze stond achter een metalen hek met spijlen, stak de sleutel in het slot en liet ons binnen. Ik gaf de vrouw een hand en vertelde dat ik nieuw was. Of we zin hadden in een kop koffie? Ik zei meteen ja, maar voegde er snel aan toe dat we natuurlijk eerst ‘arbeiten’ moesten.
“Drink rustig een kop koffie,” zei mijn chauffeur.
Ik keek hem aan. Het was gelukkig niet cynisch bedoeld, want dan was er nu al een slechte sfeer voor de rest van de dag gecreëerd. Ik protesteerde nog lichtjes, want voor mijn gevoel kon ik nu niet aan de bar zitten en koffie drinken, terwijl hij met bierfusten in de weer was. Hij klopte op mijn schouder en zei dat ik gewoon lekker van mijn koffie moest genieten. Nou ja,dacht ik, beter kan deze werkdag niet beginnen.
“Broodje mét erbij?,” vroeg de vriendelijke kantinedame.
Ze was een vrouw die precies paste in deze kantine met voetbalvaantjes, foto’s van klaverjasavonden, nep gouden kroonluchters en tafeltjes met plastic kleedjes in ruitmotief. Ze herinnerde me aan de Zangeres zonder Naam, omdat ze ook zo’n type volksvrouw was. Een Berlijnse volksvrouw die voor mij een “Mettbrötchen” maakte. De chauffeur lachte en zei “geniet ervan”. Ik vroeg voor de zoveelste keer of ik niet moest helpen, want ik had tot nu toe nog geen krat aangeraakt.
“Nee, we hebben alle tijd. Geen probleem, geniet eerst lekker van je ontbijt.”
Ik genoot van de twee halve broodjes met een soort gehakt, uitjes, peper en zout. Het was niet het ontbijt wat ik zelf zou uitzoeken, maar het smaakte opperbest. Of ik nog een cola wilde. Mijn chauffeur liep weer langs met twee fusten in zijn hand en knikte van “toe dan, neem dan die cola”. Ik liet me een glas cola inschenken en ik voelde me beter dan ooit. Ik kon ook nog naar de wc. Mijn darmen waren namelijk niet voorbereid op zoveel lekkers deze vroege ochtend. Het was wel een geklungel om de overall te openen, dan de spijkerboek en dan nog proberen te zitten. Ik stootte een paar keer tegen de deur, riep “scheiss blaumann” en hoorde hoe de vrouw en mijn chauffeur in een deuk lagen.
De eerste anderhalf uur werken zaten erop en ik voelde me goed. Buiten was het al wat lichter geworden. Onderweg naar de tweede klant vroeg ik me af wat me nu te wachten stond. Op straat was het duidelijk drukker geworden. Ik genoot van de drukte, van de volle trams met de beslagen ruiten, de geïrriteerde automobilisten en de gehaaste fietsers. Ik zat hier heerlijk droog in de cabine en mijn Blauwmann bewees dat ik ook aan het werk was.
“Hier moeten we dan wachten tot negen uur,” zei de chauffeur. Ik keek op mijn horloge. Het was half acht. Ik vroeg hem of dat inderdaad anderhalf uur wachten betekende. Ja, knikte hij.
Allard van Gent
Allard (1966) en is werkzaam als freelance journalist, copywriter en vertaler Duits – Nederlands. Sinds april 2011 woont hij in Berlijn. Hij volgde met succes de opleiding Tekstschrijven aan de Hogeschool Holland (afstudeerrichting tijdschriftjournalistiek) én de opleiding Vertaler Duits aan de ITV-Hogeschool voor Tolken & Vertalen in Utrecht.